In de brede stroom draaien wilde kolken
gulzig zuigend rond als een grote kluwen,
laten zich soepel dansend voortduwen
door onvermoeibare lucht- en schuimdolken,

vol balletglans uit zonnige wolken,
om heftig op te springen, dan te luwen,
mogen 't goede en 't kwade samen stuwen
naar hun einddoel, dat God zal vertolken.

Tenslotte treft het drukke water de zee,
wordt moeizaam opgetild, weer hard neergegooid,
verstilt spoedig, vloeiend golvend en gedwee.

De Hemel vorst: Jezus' zonneschijn strooit
genade rond, neemt Diens geliefden mee;
brandend is Satan van zijn macht berooid.