Tranen van verdriet,
Zij vloeien in de hemel niet.
Die je dáár nooit hoeft te drogen,
Zijn tranen, die als parels in je ogen
Wellen, van een zaal'ge vreugd,
Waarop elk Godskind zich verheugt.

Juwelen van zulk parelmoer,
Sieren een gouden snoer
Van liefde, troost en welkom,
Bij de intocht in Gods heiligdom,
Waarmee de pelgrim wordt omhangen,
Die eens, in zondenlast gevangen,
Bevrijd werd door het Lam,
Dat al zijn schulden op zich nam.
Zo kon hij met een glimlach en een traan,
Gereinigd en behouden binnengaan.