Er is een lied dat eenmaal is ontsprongen
in ’t Paradijs van God, Adam en Adam-in.
Met hen schiep God voor altijd het gezin,
waar liefde en leed in vrede wordt bedwongen.
 
Dit schone lied, het lied van de geliefden,
is vrij vertaald toch altijd van enorm belang.
Het zijn de strelingen, de kus op beider wang,
waar jong en oud  de vuurgloed altijd van beliefden.
 
De liefde wordt bezongen als een tuin,
waar honingraad en honing wordt gevonden,
en wijn en melk en harten onomwonden
elkaar bezingen, steeds hoger tot het hoogste duin.
 
O Bruidegom, o Bruid, blijf er toch in geloven,
zoals Jeruzalem een eeuw’ge stad zal zijn,
en God de waarde vaststelt:  “Gij zijt mijn!”.
Laat nooit jouw liefde door een derde roven.
 
(naar Hooglied 5,6 )