Gezongen hebben wij,
over 't kindeke in de stal.
Die de wereld -hoe't ook zij-
weer vrede brengen zal.

We brachten dank aan God,
Die Zijn liefde ons bewees.
Zich aantrok 't menselijk lot,
nu Zijn ster aan ons verrees.

Vergeten waren wij,
moeiten en dagelijkse zorg.
Van angst en lijden vrij,
stond moeder en Kind borg.

Héél zeker wisten wij,
vrede moet op aarde blíjven.
Ieder zal verheugd en blij,
vrede in de kerstnacht schrijven.

Nu zingen wij niet meer,
't lied der engelenkoren.
Vrede-op-aarde is niet meer.
Verdraagzaamheid willen we niet horen.

Wie denkt nog aan 't kindeke in de stal,
die voor de vrede is geboren?
We denken aan wat komen zal
en in de toekomst gaat verloren.

We brengen niet meer dank aan God
Die 't Licht over ons deed schijnen.
We wijden ons aan smaad en spot,
aan recht in kromme lijnen.

Zeker weten wij,
ellende en dood zal zijn.
Vreugd en verdriet in eindloos tij.
En eind van 't jaar, Kerst, als zinloos refrein.