De wereld wacht, verkeert in barensweeën,
sidderend kijkt ze uit naar wat komen gaat.
En alles in de hemelse gewesten,
fluistert zacht: Zijn komst genaakt.
 
Gods Zoon zal het Vaderhuis verlaten,
zal Koning worden over groot en klein.
Hij zelf zal arm en naakt worden geboren,
En nederig de grootste mogen zijn.
 
De wereld wacht, vol van verlangen.
De zwangerschap is haast ten eind.
De barensweeën zijn niet meer te stoppen,
men ziet het aan de ster die al van verre schijnt.
 
Daar in die stal, die voerbak voor de dieren,
legt Hij zijn koningskleed reeds af.
Hij zal niet heersen om gediend te worden.
Hij dient de mens en draagt voor hen de straf.
 
Nog wacht een wereld op wat gaat gebeuren,
Een wereld die nooit meer dezelfde zal zijn.
Wanneer Gods Zoon terugkomt op de wolken,
Zal heel de aard verlost zijn van de barenspijn.