Middenin koude winternacht
is er een roos ontloken.
Lang had de mens gehoopt, gewacht.
Toen werd het licht ontstoken.
Ieder, die met mij zingen wil,
zwijge niet stil, hij zwijge niet stil.
 
Middenin koude winternacht
ging er een sterre schijnen:
Hij die reeds eeuwen werd verwacht,
deed duisternis verdwijnen.
Paar nu je stem met ‘t engelenlied,
al wie kan zingen, die zwijge hier niet.
 
Middenin koude winternacht,
kwam ons een Kind verblijden.
Gods eigen Zoon, vol licht en kracht
droeg onze schuld, ons lijden.
Zing Hem een lied van dankbaarheid.
Raak heel je hart nu aan Hem kwijt.
 
Middenin koude winternacht,
gaf God Zijn liefde prijs.
Bezongen de engelen Zijn vree en macht.
Hij, die het vatte is wijs.
Zalig wie naar Zijn vrede vraagt.
O, die ontvangt het nog vandaag.
 
Middenin koude winternacht
mag ik mij gaan bezinnen
of ik soms liever buiten wacht...
of... dat ook ik ga naar binnen.
Ieder, die mee naar binnen wil,
worde nu stil...
 
hij worde hier stil....