Zij kwam mee in een groot transport.
Dat werd op het binnenplein uitgestort.

In winterkou, in fijne sneeuw,
Lag zij een uur, lag zij een eeuw.

Daar baarde zij op harde grond;
De Joden lagen in het rond.

Waar waren de doeken voor het kind?
Het schreide naast haar in weer en wind.

Waar was de stal? In de open lucht
Schreide zij tranen zonder gerucht.

Waar stond voor 't kindeke de kribbe?
Het was van een verkeerde sibbe.

Waar waren de herders, de ezel, de os?
Daar lagen slechts Joden bij het gros.


En toen de sterre bleef stille staan?
Daar kwamen drie dronken S.S.‑mannen aan.

Die hebben het kindeke meegepakt
En lachend in de kalk gekwakt.

Aldus verging het Christus weerom
Na twintig eeuwen christendom.
 

F. Presser