In ’n klein huisje aan de veldweg,
woont moeder met Ansje en Richard;
-vader is reeds vele jaren weg-
leven in armoede is zeer hard.

Drank is voor vader fataal geweest,
in dronken toestand weggelopen;
maar bij het naderende Kerstfeest,
blijven ze allen toch maar hopen.

Vijfentwintig december breekt aan
en ‘n kerststalletje wordt versierd;
de kinderen steken kaarsjes aan,
bij licht en gebed wordt Kerst gevierd.

Plots horen ze buiten een geluid,
alsof iemand om het huisje gaat;
dan opeens een tikken op de ruit,
wie komt er nog op bezoek zo laat?

Moeder opent voorzichtig de deur,
ziet, met de kinderen aan haar schort,
een man met ‘n baard en vale kleur,
die het plotseling te machtig wordt.

Tranen vloeien over zijn gezicht
en hij hoort een drievoudig: “Vader”;
zo schenkt ’t Kerstkind vreugde en licht
en brengt vree en verzoening nader.


Gedicht n.a.v. een Kerstverhaal, dat ik
ca vijftig jaar geleden heb geschreven.