zonlicht valt op gevouwen handen
een leesbril ligt op het dikke boek
 
de gaskachel snort in oranje vlammen
een mollige kat spint in de hoek
 
dunne lippen vormen woorden
prevelen liefdevol nauwgezet
 
glazige vingers wrijven licht
dicht langs elkaar in zacht gebed
 
het leven buiten gaat verder,
gelaatslijnen vertellen iets
 
van pijn en lijden en van de Herder,
ze neuriet: ‘mij ontbreekt niets’
 
bedachtzame ogen lichten op
wanneer ik kom en rusten wil
 
het klokgetik weerkaatst het beeld
tijd en wereld staan hier stil