Het was gewis jouw koudste nacht,
de Meester had jou verlaten.
Hij die jou steevast redding bracht,
zou nu zelf het leven laten.

De Heiland die wonderen deed,
daarin geloofde jij rotsvast,
waarom hief Hij niet op Zijn leed,
Hij was jouw àlles, jouw houvast.

Voorwaar, voordien was je vol vuur,
maar toen men jou onder vuur nam,
doofde jouw geestvlam op den duur.
'Ik ken Hem niet', sprak jij met gram.

Hun gevraag deed jou ontvlammen
in grof gevloek en ontkenning.
Geen vonkje hoop zou opvlammen
voor Zijn vurige erkenning.

Pal daarop kraaide kras een haan,
waarop jij dacht aan Zijn woorden.
Het was of je hart zou stilstaan,
toen Zijn ogen jou doorboorden.

Veel later zou jij pas weten,
dat Hij j' alles zou vergeven !
Jouw Heer had vooraf geweten,
eens zou jij jouw leven geven,

een eeuwig brandend hart voor Hem,
rotsvast overtuigd : 'Ik ken Hem !'