De zonde was haar op het lijf geschreven,
een diep verdorven, uitgestoten vrouw,
zo één met wie geen mens verkeren zou,
want ieder in die plaats kende haar leven,

met vrees en schaamte was zij hier gekomen,
een ongenode gast; dit heilig huis
gaf slechts rechtvaardigen een veilig thuis
die deel uitmaakten van de kring der vromen,

maar sterker dan de angst was haar verlangen
bij Hem te zijn die hart en ziel doorgrondt,
zodat zij in haar leven vrede vond
en uit zijn hand haar redding mocht ontvangen,

zij zalfde Hem; lofprijzing zonder woorden,
Hem die voor haar zou sterven aan het kruis,
haar plaats al kende in het Vaderhuis,
verstilde handeling zonder accoorden,

waar geur van liefde de vertrekken vulde,
de nardus uitstroomde in overvloed,
als in aanbidding, als een Koningsgroet,
was het alsof haar liefde Hem omhulde,

in 't heilig huis gebeurden grote dingen,
woord van verlossing, woord van diep vermaan,
misschien moeten ook wij daar binnengaan
als zwakke en verdwaalde stervelingen.