Beloofde grond
daar sta ik op
en ga geen pas opzij.
Onneembaar recht,
door niets m’ontzegd
want: Jezus redde mij.
Mijn rots, mijn heil
mijn schuilplaats is
degene, die zal waken.
Mijn wachter, Heer en God is Hij -
mijn redder en mijn maker.
 
Mijn voeten staan
op Gods gebied,
door Hem mij toegewezen.
Daar ga ik voort
ik aarzel niet,
geen reden om te vrezen.
Hoe vast en zeker
leidt Hij mij
verloren grond te winnen
en met een loflied van mijn mond
stap ik mijn dagen binnen.
 
Een nieuw verbond
onwankelbaar,
gesloten door de Koning.
Op vaste grond
waar ik Hem vond
Zijn koninkrijk: mijn woning.
Hoe vast en zeker is ‘t gewin,
dat niemand mij kan moven
zolang ik op Zijn
woorden zin, heb ‘k
stof genoeg tot loven.