De bladeren kleuren
geel en goud,
de zomer gaat voorbij.
In pracht en praal,
roept de natuur,
als een heraut,
de herfst,
het derde jaargetij.

In struiken en struwelen,
zijn overal kunstwerkjes
van fijn geweven spinnen rag,
zo goed te zien,
aan het begin
en eind van elke dag.
Aan de einder
over 't vlakke veld,
de trotse spitsen,
van over ‘t land verspreide kerkjes.

Elk jaar,
en steeds vanaf de achtste maand,
begint als uit het niets,
een tweede sapstroom,
op gang te komen,
als door een onzichtbaar teken,
gaat nieuwe kracht en energie,
door alle planten stromen.

Dit alles, is door God,
geweldig mooi bedacht!
Die geeft, aldus,
het groen gewas
ten tweede male groei
en kracht.

Voordat de winter komt,
is het geheel en al,
in Gods gezegende natuur,
met voedselbronnen overladen.
Want ook aan de bomen
en aan de struiken,
komen vruchten,
bessen en olierijke zaden.

De dieren in het veld,
de vogels in de lucht,
en al wat leeft,
in wateren en rivieren,
de mens,
die op de aarde leeft,
tezamen met de planten en de dieren.

Heeft God de herfst gegeven.
Zodat de daar gegeven overvloed,
hun sterkt en voedt,
reserves biedt,
om als de winter komt,
te kunnen overleven.

Gods Schepping,
Zijn Werken,
al wat bestaat en is,
werd ons door God gegeven.
Bewijst Zijn Wijsheid,
Liefde en Zijn Eeuwige Bestaan.
Geloofd, geprezen zij de HEER,
alleen Hij is de Bron van alle leven!

( Romeinen 1: 17- 25 (NBV))