Naar Zijn belofte hebben wij het verwacht:
Zijn wederkomst, en op die grote morgen
een nieuwe hemel en een nieuwe aarde
waar de gerechtigheid van God zal wonen,
dat Woord van Hem, dat hebben wij hooggeacht
de Heere zal Zelf voor waarmaking zorgen,
Hij, Die wie Hij vond, bij Zijn Woord bewaarde
zal elk die gelooft, Zijn glorie betonen.

Zie, Ik maak alle dingen nieuw, spreekt Hij
en wij zien het nu voor onze ogen:
de Hof van Eden, in al haar schoonheid
met haar bloemen en planten en bomen
water als kristal is er volop bij
witte wolken aan de hemelbogen
de dieren zijn er, in alle blijheid
en tranen zullen nooit meer voorkomen.

Eden’s Hof en Salem’s Stad gaan nu samen,
Jerusalem, stad van God, op Moria
hoe hoog en schoon gelegen, gij gouden Stad
met paarlen poorten, die altijd open staan
voor alle pelgrims die naar Sion kwamen
en binnen trekken, zingend Hallelujah,
der steden Stad, die God uitverkoren had
waar wij door Zijn gratie, nu in mogen gaan.

En zie, de troon van God en van Het Lam
met engelen en zaligen rondom,
“ ik zal met vreugd in ’t huis des Heeren gaan “
dat wordt daar ervaren in heerlijkheid,
Hij, Die voor ons toen die drinkbeker nam
neemt brood en beker en zegt tot ons: kom
Ik drink die met u, kom rondom Mij staan
hier in Mijn koninkrijk, in eeuwigheid.

Voorts zie, daar, uit de troon van God en het Lam
komt een rivier, met water, klaar als kristal
dat is het water des levens dat God geeft,
en het geboomte des levens staat rondom
haar vrucht geeft genezing aan ieder die ’t nam
het water der rivier aan ’t Dode Zee-dal;
hier is Hij, Die was en is en eeuwig leeft
Die Zijn leven voor ons gaf, en ons zegt: kom.

Moeite en dood en tranen zijn niet meer
de eerste dingen zijn voorbij gegaan
er zal geen nacht meer zijn, ’t is altijd dag
gegeven door de Vader der Lichten
in Jerusalem, stad van onze Heer
waar al Zijn pelgrims zullen binnengaan
blij zich scharen onder Zijn Koningsvlag
bij Hem Die ons hart op Hem wilde richten.

Het was vόόr de schepping door Hem klaargelegd:
de wederoprichting van alle dingen
omdat al wat God doet voor eeuwig is,
daaraan toedoen, daarvan afdoen, kan men niet;
zo heeft de Heere het in Zijn Woord gezegd,
laten wij eeuwig Hem de lof toezingen
Hij is gegaan voor alle behoudenis
de Heere Die hemel en aarde gebiedt.

bij: II Petrus 3 : 13; Ezechiël 47 : 1 - 13;
Mattheϋs 26 : 29; Openbaring 21 en 22;
Prediker 3 : 13.
U bent niet geauthoriseerd om reacties te posten.

Reacties mogelijk gemaakt door CComment