d'avondval
lag al lang uit
d'ondergrondslag
opgetrokken, hoger
reeds dan morgen komen
kon. af en aan wagengedaver
slonk en verklonk, liet veler wegen
ledig, het huis uit zicht vast in zichzelf
verzonken. ‘t hart echter, dat van ‘t opgewekt
ontwaken vonk in vlam stak, langer adem d'angst
benam, bracht er weg terecht, af getast op pad op
vrij geleide pas. in donker dichter dracht van nacht
nog zonder wachters overdracht zo smal besloten
om mij heen sloop ik weg van alle steen sereen
tot onder kronen van lover waar ja wees er
was gekomen lief die neder ongezien mij
naar zich zelfs verhief en klein besliep
daar niets ineen verenigd riep dan
slechts een koeler blader bries
tot in een stilgevallen zinnen
wil dat ik op wind van ginds
massief reik halzend vast
mij over hem gebogen
achter d'ochtend
zorg vergeten
lij geweten
lelies los
gelaten
zij zo
liet.

naar ‘Donkere nacht’
van Johannes van het Kruis