Dank aan hen die mij aanhoorden,
zonder wanklank, zonder haat.
Dat ik zo grof hun ziel doorboorde,
als het om “geloven” gaat.
 
Mijn haan moest altijd koning kraaien,
ik stootte velen van mij af.
Hun tegenspraak vlot weg te maaien,
ik was te hard, sprak over straf.
 
Zijn Geest beroerde toen mijn ziel,
ik smeekte om vergiffenis.
Toch waren zij er toen ik viel,
dát is de moed die ik zo mis.
 
Zachtmoedig zijn verrijkt je geest,
het brengt je naasten weer dichtbij.
Vergeven voor wat is geweest,
die moed bracht hen weer terug bij mij .