Een zaaier ging uit om te zaaien,
want zie, van omhoog scheen de zon.
Hij dacht aan zijn oogst straks te maaien
en strooide zo wijds als hij kon.

Want heil, wat een vreugd' zou het wezen
als straks al zijn oogst werd vergaard.
Toch... 'k heb ook van droefheid gelezen.
Zijn werk ging met zorgen gepaard.

Onzekere tijden, zij kwamen.
Want zie, van omhoog streken neer
de vogels die 't zaad hem ontnamen,
't ontkiemende groen was niet meer.

En daar, op steenachtige gronden
kwam tierig het onkruid in zicht.
't Was of hij door onheil gezonden
zijn zwoegwerk voor niets had verricht.

Tóch... glorie! Er waren ook zaden
door zegen van boven besproeid.
Want, naast de steenachtige paden
stond graan, rijk ontkiemd en volgroeid.

De zaaier ging uit en hij maaide,
bereidde zich voor op zijn feest.
Want, dank! Er was zaad dat hij zaaide
tóch heilzaam en vruchtbaar geweest.

                    ---

O Heer, U vraagt mij óók te zaaien,
want 'k werk immers mee aan Uw plan.
Ik bid: laat Uw Geest in mij waaien,
dan zaai ik zo wijds als ik kan.

Ik bid: Laat Uw Geest in mij waaien.
dan zaai ik zo wijds als ik kan.

(Matt. 13:1-9)

Dit gedicht is op muziek gezet door Frits Deubel.