Ik roep U aan met hart en handen,
kom mij te hulp, wil met mij gaan.
Hoor mijn gebed en neem het aan,
als reukwerk dat voor U mag branden.

Leer mij iets niet te snel te zeggen,
maar leer mij in bescheidenheid
te spreken, maar ook op zijn tijd,
mijn hand eens op de mond te leggen

Houd, Heer, mijn hart ver van de bozen,
die enkel leven voor plezier.
Hun vreugde is hun dwaas vertier,
hun daden die van goddelozen.

Als een goed mens mij wil benauwen,;
ik bied de and're wang hem aan.
Zou hij mij straffen of mij slaan,
als balsem zal ik het beschouwen.

Al moet ik onder kwaden lijden,
dan nog bid ik voor hen, o Heer,.
Al storten zij van rotsen neer,
ik toon hen steeds mijn medelijden.

Men zal ons, Heer, als mest verspreiden,
over de omgewoelde grond.
De dood spert al zijn wrede mond
om ons zijn huis binnen te leiden.

Giet niet als water, Heer, mijn leven
over de aarde uit; mijn oog,
sla ik naar U, mijn God, omhoog,
alleen U kunt mij redding geven.

De bozen die hun strikken zetten,
Heer, laat hen vallen door uw straf,
in hun voor mij gegraven graf
en vang hen zo in eigen netten.

Melodie:  Ps  !41