I

Toen ik van U verdwaalde,
mijn eigen wegen zocht,
mijn hoogmoed in mij straalde
en U niet in mij mocht,
was ik van U verzworven,
vergat ‘k in U te gaan.
Ik had mijzelf verdorven,
wilde niet naast U staan.

Ik hoorde U niet vragen
of U weer binnen mocht.
U wilde mij wel dragen,
U was het die mij zocht,
maar ik liep steeds mijn wegen
en deed slechts wat ik wil.
U kwam ik niet meer tegen,
Uw stem leek voor mij stil.

Nu voel ik pijn in ‘t harte
omdat ik U verliet.
Ik bid met grote smarte:
‘Vergeet U mij nu niet!’
Wek in mijn leven hartstocht,
verlangen naar Uw stem
U bent het die mij opzocht
tot ik zing: ’k ben van Hem.’
 
Heer, leer mij voor U buigen
Uw liefde roept mij aan.
Leer mij voor U te juichen
en in Uw zonlicht staan.
Breek toch mijn hart weer open
dat het U binnennoodt.
Laat m’ aan Uw hand stil lopen,
geef rust mij in Uw schoot.


Te zingen op de melodieën
van psalm 130, gezang 174 en gezang 427
uit het Liedboek voor de kerken.


II

Heer, toen ik van u verdwaalde,
en mijn eigen wegen zocht,
toen mijn hoogmoed in mij straalde
en U niet meer in mij mocht,
was ik ver van U verzworven,
ik vergat  in U te gaan.
‘k had mijzelf zozeer verdorven,
wilde nooit meer naast U staan.

‘k hoorde nooit Uw dringend vragen
of U bij mij binnen mocht,
Want U wilde mij wel dragen,
U was het die naar mij zocht.
Steeds liep ik mijn eigen wegen,
ik deed steeds wat ‘k zelve wil.
Nooit meer kwam ik U nog tegen,
want Uw stem leek voor mij stil.

Nu voel ik de pijn in ‘t harte
dat ik U zo zeer verliet.
Tot U bid ‘k met grote smarte:
‘Heer vergeet mij nu toch niet!’
Wek mij in mijn leven hartstocht,
en verlangen naar Uw stem.
U bent het die mij weer opzocht
tot ik zing: ‘ik ben van Hem.’
 
Heer, leer mij voor U te buigen
want Uw liefde roept mij aan.
Leer mij dan voor U te juichen
en nieuw in Uw zonlicht staan.
Maak opnieuw mijn harte open
dat het U weer binnennoodt.
Leer mij aan Uw hand stil lopen,
laat mij rusten in Uw schoot.


Te zingen op de melodieën
van gezang 292, 293, 435 en 475
uit het Liedboek voor de kerken.