Troost mij Heer in sombre dagen.
Ik ben beschroomd het U te vragen,
U bent immers al zo goed voor mij.
Toch ben ik vaker niet zo blij
En voel ik mij verdrietig
In de wereld, en zo nietig.
 
Al dat leed en groot verdriet,
Dat je dagelijks in beelden ziet.
Dat vreet zo aan je zielement.
Die gruwel waar je nooit aan went.
Dat is toch niet de zin geweest
Van 't grote scheppingsfeest?
 
Die schone gaard van rust en vrede.
Waar is hij nu, de hof van Eden.
Dat wat U toen hebt gecreëerd,
Wordt door kwaad geruïneerd.
Oorlog, haat en hongersnood.
Ziekte, pijn en helledood.
 
Dreiging, onrust en geweld,
Mensenlevens niet geteld.
Zie ik alom die blinde woede,
Wordt het mij zo vaak te moede.
En verlang ik, oud en grijs,
Te toeven in het paradijs.
 
Dat droomland dat U ons toen schiep
Uit liefde, eindloos diep.