(in 1944, gedurende de duitse bezetting, was ik opgepakt in Amsterdam met bezwarende papieren)

Gevangen, gevangen,
in cel zonder licht.
Donker en zwart,
een kooi van stangen,
koud en hard.

Gevangen, omgeven
door stenen muren.
Rillerig kil,
winters en guur,
onmenselijk stil.

Alleen mijn stappen,
heen en weer,
van muur tot muur;
van uur tot uur
heen en weer, op en neer.

Hoeveel dagen, tot wanneer?
Wanneer het volgende verhoor?
Zou men pijnigen, verdrukken?
Hoe? En hoeveel keer?
Wat had men met mij voor?

"God, mijn Vader, help mij!
Laat mij niet ten onder gaan.
U bent hoger dan die mannen,
sterker dan hun slechte plannen.
Laat mij geen verraad begaan."

Plotsklaps stond ik stokstijf-stil.
Een beeld kwam voor mijn ogen.
Het kwam geheel buiten mijn wil.
Mijn God had, in Zijn mededogen,
mij geantwoord, naar Zijn wil.

Een klok tot diep in het heelal
besloeg de ganse hemel-hal.
De wijzerplaat liep schuin omhoog,
vervagend tot aan verre ster,
ontzagwekkend groot en ver.

Een kleine slinger in die klok,
heel stevig vastgehaakt.
Die slinger kon wel uitslaan
maar toch kon hij niet los gaan,
hij kon nooit worden losgemaakt.

Ik wist met grote stelligheid:
die klok in het heelal
was God in Zijne hemel-hal.
Die kleine slinger was ikzelf
bij God in 't hemelse gewelf.

Al zat ik in dit donker hok,
ik was verbonden met die klok.
Of ik zou sterven of zou leven
was nu niet belangrijk meer.
Zijn antwoord had mij rust gegeven.

In mijn diepe eenzaamheid,
mijn honger, mijn verlatenheid,
mijn angst voor dood en kwelling
voor slagen en voor marteling,
had God mij tot Zichzelf geleid.

Hij leerde mij vertrouwen,
dat wat er ook gebeuren zou:
sterven, pijn, gebrek of nood,
God bleef overstelpend groot.
God bleef God, ook na de dood.

Mijn ziel zou niet ten onder gaan;
door God werd dat niet toegestaan.
Eeuwig in Hem vastgehaakt,
eeuwig in Hem vastgemaakt,
eeuwig door mijn God bewaakt.

Lies Land

Uit de bundel: Gods telelens
Vision Evangelische Uitgeverij Groningen