Ja Heer’, U bent de Zoon van God
en U verlost van ’t zondaarslot.
U kwam op aarde voor de mensen.
Iets groters was er niet te wensen.
’t Was ook niet nodig want U gaf
Zichzelf geheel, ja, tot in ’t graf.
U liet Zich vangen door de mens
omdat hun redding was Uw wens.

U bent de grote Opperheer
want U bent God en niemand meer.
Wil ons door Uwe liefde wekken
zodat U rimpel ziet noch vlekken.
Zonder Uw werk was ’t eeuwig kwijt
maar U hebt Zelf de vreê bereid.
U gaf voor ons al wat U had,
bracht ons zo weer op ’t rechte pad.

U Die in hoge hemel woont,
vanwaar G’ Uw liefde ons betoont,
U doet ons huppelen van vreugde
want niets is er wat meer verheugde:
U zocht ons op, wie zou dat doen?
Zichzelve geven tot rantsoen?
Maar U als Hoogste van ’t heelal
kwam neder naar een beestenstal.

Maria en Elisabeth,
door Uwe hand apart gezet,
zij mochten beiden zwanger raken.
Slechts Uwe kracht kon dat zo maken.
Heb dank voor Uwe komst op aard’,
waar Uw gemeente wordt vergaard.
Eén kudde wordt het en één Heer’
ja, eeuwig brengt die kudd’ U eer.

(melodie psalm 73)