1. Kom, ga mee om te aanbidden
’t kleine Kindje in de stal.
O, nu is Hij in ons midden
Waar w´op wachtten, jaren al…
Door Zijn liefde wild´ Hij komen,
wonen tussen het zondige volk.
O, mochten wij horen bij de vromen!
Hij zij onze Levenstolk.

2. Zie, zo ligt Hij laag terneder
in een krib voor dierenvoer,
om te leiden, zondaars, weder,
als Hij ´stuurt´ ons ´levensroer´.
`Heere, neem ons in Uw Handen,
laat ons zien, ja, onze schuld.
Leg ons eigen ik aan banden,
maak ons Heer´, van U vervuld.`

3. Ja, het voedsel wil Hij wezen,
want Hij is het levend Brood.
Dat wij saâm Hem mochten vrezen.
Hij gaf Zich tot in de dood.
Aan een kruis werd Hij gehangen,
dragend´ d´ eeuwige duisternis.
Ja, voor ons liet Hij Zich vangen,
om te redden van ´t gemis.

4. `Ja U wilde zijn in smarten,
voor de zonden die wij doen.
Doe toch buigen ons van harte,
wordend zo met U verzoend.
U verlaten van Uw Vader,
om tot Hem te brengen, ons weer.
O Heer´, breng ons steeds toch nader,
stervend, maar levend tot Uw eer.`

5. Onuitsprekelijke liefde,
had U al van eeuwigheid.
Zonde was het die ons kliefde,
maar U heelde die kloof, zeer wijd.
Schuld van ons, elk in ´t bijzonder,
U betaalde, verdroeg de straf.
Zo wordt zalig zijn een wonder,
want U stond ook weer op uit ´t graf.

Halleluja, amen.