Een pelgrim
ben ik, naar
`t beloofde land.
Het Nieuw
Jeruzalem,
`t land van melk
en honing.

De Gouden stad,
het eeuwig
Vaderland.
Mijn weg door
de woestijn,
met die stad
als beloning.

De Gouden Zon
zie ik al stralen.
Soms ben ik
moe en bid,
o, lieve God laat
mij de
eindstreep halen.

Als pelgrim
ga ik door.
Wacht mij
aan `t eind
de lauwerkrans,
ben `k straks
veilig bij Hem thuis.