Ik klom het duin op om de zee te zien. 
De golven speelden krijgertje, ze rolden,
veel verder voer een tjalk, de zeilen bolden.
In mijn gedachten ruisten ongezien

de melodieën van herinneringen, 
ik zag mijn vader door het water gaan,
zijn borst nog wit, hij had geen T-shirt aan
en hoorde orgeltonen in zijn zingen.
 
Hier brachten wij talloze zomers door, 
ik wist nog waar mijn moeder lag te zonnen,
mijn voeten zochten ongemerkt hun spoor.
 
Zij kenden God, waren mijn Bijbelbronnen, 
we zongen met ons drieën in een koor.
Zij gingen al, hun Zomer is begonnen.