Zijn leven had hij aan mensen gegeven
gezorgd voor ieders welzijn en wee
en dat hij zelf plezier op moest geven
of zich zelf wegcijferde zat hij niet mee.

De dank van ieder die hij kon helpen
was voor hem meer dan verdiende loon
steeds had hij vreugd om tranen te stelpen
en overal troosten was voor hem gewoon.

Die hem nodig had zag hem graag komen
en velen toonden hem ook dankbaarheid
na jaren heeft men hem zijn baan ontnomen
nu rest hem slechts verdriet, geen spijt.

Toch voelt hij zich niet uitgerangeerd
al lijkt hij eenzaam, alleen en verlaten
zoveel heeft hij in het leven wel geleerd
nooit mag je mensen daarom haten.

En als hij ’s avonds alleen in zijn kamer zit
leest in stilte uit “Het Boek der Boeken”
vouwt hij zijn oude handen en hij bidt
“Heer laat de mensen toch Uw liefde zoeken”.