Als een mens zichzelf heeft toegeschreven
om het leven en om het even,
in zijn kunst zo wel bedreven
in het schijnsel van de maan,
zo bijzonder te zijn ontrafeld
in het donker van de avond,
rustig heengaan zoals Gods wil.
Om te weten hoe te vergeten
hoe de ander zou zijn gedreven,
gauw dat een ieder geven wil.
Los van overdadig namen noemen
en dan zeker niets te verbloemen
om de ganse taak in levenszaak
God dan vreugde terug te geven,
waar wij zeker naar willen streven.
Het is het goed door aderen bloed.

Van het offer in dit leven
is de liefde als een bloem,
die in geuren en in kleuren
ons gegeven maar ik de naam niet noem,
van de pracht en van de luister
van binnen ik de naam maar fluister,
zo diep is de liefdespijn
gevoeld om het al zo fijn.

Kent de mens zijn prachtig schenken,
is zijn daad het machtig denken,
om verlost te zijn van levenspijn,
daar het hart zo wil bewonderen
met de taal ons doet verwonderen.
Kan een ieder dan gebeuren
wat onszelf is aangedaan?
Veel van storm langs ons is heengegaan,
maar ons diepste zelf blijft Hem verstaan.

Wel dat het verlangen ons zal brengen
waar wij ons zo zeer vermengen
met de grootsheid van ons bestaan.
Het is om het levens streven,
in alle fijnheid goed gedaan.
dinsdag 26 november 2002
Michael C. M. Jepkes