Zo vaak is hij in mijn gedachten,
maar ach, ik zal hem nooit meer zien.
De leegte is er, neemt mijn krachten
en ‘k voel niet waartoe ik nog dien.

Een half jaar, ruim, is ’t nu geleden
dat hij zo plots’ling henenging
en ik, ik leef nog in het heden
maar ‘k vraag mij af of ‘k ooit nog zing.

Zo vaak is hij in mijn gedachten,
de man waarmee ik leven mocht.
En God alleen kan ’t leed verzachten
doordat Hij door Zijn dood ons kocht.

Daardoor slaat Hij mij altijd gade,
daardoor mag ‘k lezen in Zijn Woord.
Daardoor mag ‘k gaan bij Hem te rade,
al moet ‘k vaak worden aangespoord.

Vaak sta ik stil bij al die dingen
van ’t samen doen, ’t gevoel van “wij”.
Maar nu zijn ’t slechts herinneringen,
vol hartzeer denk ik: “’t Is voorbij.”

Wij konden samen zo genieten
van bergen, bossen, horizon,
van beekjes die al kabb’lend vlieten.
Ja, wie maakt na, wat Hij slechts kon?

Gij zijt het Die ’t zo hebt geschapen -
’t Ontwerp is al vanaf ’t begin.
Ons sterven werd door U “ontslapen”,
doordat U stierf uit mensenmin.

Door ’t sterven kunnen w’ eeuwig erven,
geen mens leeft hier voor eeuwig voort.
U wild’ en deed ’t voor ons verwerven.
U Zelf bent Salems Hemelpoort.

(Melodie ps. 66 God baande door de woeste baren)