Mijn moeder is welhaast vergeten,
haar graf ontruimd, de steen vergruisd,
haar lichaam is niet meer, haar geest naar ’t hemelse verhuisd,
maar mijn herinnering aan haar is nauwelijks versleten.


Een trotse vrouw, een moederkloek in hart en ziel,
de kinderen een streepje voor, een warme hartelijke deken,
maar liefde kan ook harten fnuikend breken,
als levensruimte je ontbreekt, terneergeslagen je de moed ontviel.


In wezen was het haar verborgen ingebeelde eenzaamheid,
de roep om nooit alleen te zijn,
die angst: ..…. ik red het niet, die knagend onbenoemde pijn,
het onvermogen tot een vastberaden eigenheid.


Zo zat zij knellend aan geliefden vastgeklonken
en even plotseling werd afgekapt die onbegrepen aardse strijd,
misschien wás het de hoogste tijd?
Op haar verbleekte zachte warme wang
druk ik een laatste kus: dag lieve mam,
zo is het goed, je beker was volledig leeggedronken.


“Bist du bei mir”, dat mag je altijd zingen
daarboven in dat grote hemelkoor,
de eenzaamheid voorbij, de eng’len dragen je erdoor
en zullen je met warmte en respect in eeuwigheid omringen!
Niek van der Hoest