Regen, regen, *
water gestegen!
't Wordt een meer,
de regen ruist neer.

Regenwolken, waterkolken.
Het droge verzonken,
alles verdronken.

De ark dreef op de wateren,
goed doortimmerd, goed gebouwd,
van vast en stevig goferhout;
een schip van redding, van behoud.

De ark dreef op de wateren,
stevig in balans,
ondanks stromen, regenvloed,
hoge zeeën, golvendans.

De wanden van de ark
omvatten vogels, dieren, vee;
de wereld van het droge,
drijvend op de woeste zee.
Drijvend in de oceaan,
waar werelden vergaan.

Noach, krachtig, breed en stoer,
had de leiding op het schip,
op de ark zonder roer.
God wist waar hij henen voer.

Maanden varen, zonder richting,
maanden varen, nergens land.
Maanden voor de dieren zorgen,
in vertrouwen op Gods hand.
Maanden op de oceaan;
Nergens meer om heen te gaan.

Noachs achtergrond verzonken,
zonder hoop op: "Land in zicht!",
Noach wist: het land verdronken,
door Gods oordeel, Gods gericht.
Maanden op de oceaan,
maar de ark zou niet vergaan.

God bracht Noach weer aan land,
God bracht Noach op het droge,
bij de Ararat gestrand.
God deed heel zijn woord gestand.

Noach kreeg de regenboog,
na lange tocht en grauwe luchten,
wonderkleuren hemelhoog;
Noach had niets meer te duchten.

Zo hoop ik op de regenboog **
hart-verrukkend, hemelhoog!
Als smaragd, zo wonderschoon,
schitter-glanzend om Gods troon.


* Gen. 7 e.v.
** Openb. 4:3
Lies Land

Uit de bundel: Gods telelens
Vision Evangelische Uitgeverij Groningen