Hij woonde in het land van Uz, zijn naam was Job
in het boek met zijn naam, schreef hij zijn leven op,
en het verdriet is hem niet bespaard gebleven
het wordt ons in de Schrift omstandig beschreven.

Vrienden komen om hem te troosten, het baat niet
Elifaz Bildad en Sofar deelden ’t verdriet,
zij noemden Job de wegen die God met ons gaat,
over beloning, en vergelding van kwaad.

Ook, dat ieder eens voor God zal moeten treden
en dat Hij daar mee begint reeds in dit heden:
zijn er dingen bij ons verborgen gebleven
die Hij ziet, die Hij vergeldt reeds in dit leven.

Waarom anders zou een mens hier moeten lijden
is ’t God’s tegenstander die hen mag bestrijden,
het gaat bij God om recht en om gerechtigheid
in de aardse tijden en in de eeuwigheid.

De vrienden wisten het antwoord niet te vinden
ze wilden zich en Job aan God’s Woord blijven binden;
wat Job geschiedde, staat in de Schrift beschreven
een van de boeken met wijsheid voor het leven.

Wijsheid en recht, bij God worden ze gevonden,
Elihu zei 't: met barmhartigheid verbonden;
voor ons is wijsheid om op God te vertrouwen
en voor tijd en eeuwigheid op Hem te bouwen.

Job zocht het recht van God, hij kon niet bevatten
dat het aardse leven wel eens kan omvatten
dat die weg niet eindigt hier, maar eerst hierboven,
waar Hij ' t onrecht wegneemt, en wij gaan Hem loven.

Job vroeg, dat zijn woorden werden opgeschreven,
ze zijn van belang voor velen in het leven;
zijn vragen vinden antwoord in de zekerheid
dat God ze alle uitricht in de eeuwigheid.

Job schreef: wij mogen weten: mijn Verlosser leeft;
welke macht of kracht ook het hier op aarde geeft:
Hij Zelf zal op Zijn dag over het stof opstaan
en mijn hart en ogen zullen naar God uitgaan.

Dan zal ik God mij ten goede gaan aanschouwen:
ik zal Hem gaan zien, de Rots van mijn vertrouwen,
mijn binnenste verlangt er naar Hem te loven,
eeuwig bij Hem te zijn, in Zijn Hof der Hoven.

bij: Job,
in het bijzonder Job 33: 23 - 26, en
19: 23 - 27, en 28: 23 - 28.