We waren onderweg naar Emmaüs,
vanuit de stad waar Hij was omgebracht.
Had Hij ons toch misleid? Hadden we dus
te grif geloofd, te veel van Hem verwacht?
 
Vanuit het niets klonk er een tegenstem.
Het was een vreemdeling. Hij wist nog niet
wat er gebeurd was in Jeruzalem.
Hij luisterde en peilde ons verdriet.
 
Vervolgens wees Hij ons met kracht terecht.
Hoe konden wij de Schriften misverstaan?
Die hadden immers duidelijk voorzegd
dat Hij Zijn weg als zondebok zou gaan?
 
Er viel een sluier af van ons verstand
en onze twijfel was ineens gestild.
Zijn woorden zetten onze ziel in brand,
nu we begrepen: God heeft dit gewild.
 
De weg was lang, maar in een mum van tijd
waren we thuis. Hij zou weer verdergaan.
Maar nee, we wilden Hem nog lang niet kwijt
en dwongen Hem – en Hij schoof bij ons aan.
 
Met eigen handen brak Hij ons het brood.
Toen we Zijn wonden zagen, wisten wij:
Zijn liefde reikt tot ver voorbij de dood.
Hij was het zelf. Hij is ons zeer nabij.

Uit 'Hij heeft mij aan het licht gebracht'