Ik ken de dorst van lijf en leden
en heb gedronken, keer op keer.
Het smaakte altijd naar nog meer,
maar stelde nooit tevreden.
Zwaar woog de last van schuld en boete;
men meed mij met een grote boog.
Vanbinnen was het bitterdroog –
tot Jezus mij ontmoette.

Hij vroeg me of Hij iets mocht drinken.
Vervolgens zei Hij me dat Hij
veel meer te geven had aan mij.
Ik vond het duister klinken
en schrok toen ik Hem hoorde zeggen:
‘Waar is je man?’ Ik hield me groot
zolang het kon, maar deze Jood
bleek lastig te weerleggen.

Wie was Hij? Langzaam ging het dagen.
De man die alles wist van God,
die mij doorzag tot op het bot,
verdreef mijn diepste vragen.
Zijn liefde heeft Hij mij gegeven,
verzadiging in ruil voor pijn.
Nu vloeit vanuit mijn hartsfontein
het water van het leven.

Uit 'Hij heeft mij aan het licht gebracht'