De oude vrouw staat een tijd bij de halte
geduldig wacht zij op de tram.
Tenger postuur, een kleine gestalte.
Ze is in gedachten bij hem.
Haar man, haar geliefde is in een  verpleeghuis,
hij gaat nu heel snel achteruit.
Het valt haar niet mee, 't is stil en 't is leeg thuis.
Ze gaat naar hem toe met wat fruit.

Zijn hoofd ligt op  tafel, zo zit hij te pitten
Ze groet hem; 'Hallo lieve schat,
ik kom voor jou, ik kom bij je zitten
ik heb hier wat fruit, eet toch wat'.
Liefdevol schilt zij dan een zacht peertje
en stopt stukjes peer in zijn mond.
'Nou dat smaakt best, dat zie ik meneertje
en 't peertje is ook nog gezond'.

Zo eet hij 't peertje, stil en gelaten,
't gezicht blijft uitdrukkingsloos.
Niet meer in staat om met haar te praten,
het maakt haar verdrietig en boos.
Dan veegt zij zijn mond af met een servetje,
terwijl ze haar tranen verbergt.
Ze kan het niet aan, doet stil een gebedje:
'Ziet U niet Heer wat dit vergt?'

Ze blijft nog een uurtje en drinkt nog een sapje,
dan zegt ze; 'Ik moet nu echt gaan'.
Ze geeft hem een zoen, op zijn schouder een klapje.
Hij murmelt iets, niet te verstaan.
Ze zwaait bij de deur, moe en versleten.
Het was weer verschrikkelijk naar.
Zijn hoofd ligt op tafel, ze lijkt al vergeten.
Dan huilt ze, het valt haar zo zwaar.

De oude vrouw staat nu weer bij de halte
ze wacht weer een tijd op de tram.
De tranen die stromen, die kleine gestalte
gaat nu naar huis zonder hem.
Dan bidt ze tot God: 'Heer mag ik vragen,
al houd ik veel van mijn man.
Dit is voor allebei niet te dragen.
Haalt U hem snel als het kan?'