De warme zon
vlamde beheerst stralen,
hoge bomen wierpen
hun schaduw beschermend
over het kale hoofdje
van het wiegenkindje.

De warme zon
bespeelde de kleuter,
die tevergeefs trachtte
te springen op eigen silhouet.
Het wilde maar niet lukken,
ondeugend week de schaduw weer
bij elke overmoedige tred.

De warme zon
schoot zich vonken
op twee tieners
in prille volwassenheid.
Hun poëzie liet zich zingen:
“Ieder zijn eigen schaduw kwijt.”

De warme zon
nog steeds in alle pracht,
die nu naar de man en vrouw glimlacht.
Eenvoudig wonend in hun huis
in de schaduw van het kruis.
Ervarend dat door Christus licht
alle aardse beslommering zwicht.