De stilte voor de storm versmelt
Met de sonore zachte stem
En om ons heen versterft geluid
Gods Woord roept ons met klem.

“Wie in de schuilplaats is gezeten”
Klinkt door het knallen in de nacht
“Zal in Gods schaduw veilig zijn”
En heel de donk’re wereld wacht.

Tot plotseling de stem verstokt
En handen vouwen saâm
En ondertussen tikt de klok
Straks breekt een nieuw jaar aan.

Als dan het laatste amen klinkt
Springt haast de spanningsboog
En angstig kijkt het kleine kind
De grote wijzer wijst haast hoog.

Zal dit haar laatste ure zijn?
En oordeelt God meteen?
Stop toch de wijzer van de klok
Straks gaan we allen heen.

Dan klinkt de doffe slag van twaalf
En hoornen klinken vaag
Dwars door de dwaze knallen heen
’t Schijnt haar een stil geklaag.

Zoekend' kijkt ze me dan aan
Moeten w'elkaar wensen?
Ze had het zo echt niet verwacht
En ziet slechts blijde mensen.

Zacht slaakt ze dan een stille zucht
En staart dan stil omhoog
Ik dank U God, ik ben er nog
’t Was U die tijd bewoog.