’t Heeft de hele nacht geregend,
buiten is het grauw en grijs.
Daantje wil toch buiten spelen;
mamma vindt dat niet zo wijs.
Als het even later droog wordt,
kleedt ze Daantje toch goed aan:
laarsjes en een grote poncho,
zo kan Daan wel spelen gaan.
Dapper stapt hij nu naar buiten
met zijn laarsjes in een plas,
spettert druppels in de rondte.
Mamma staat achter het glas
en ze wijst Daan op de zandbak,
want het deksel stond nog los.
Nu is het een bak vol modder.
Daantje krijgt een mooie blos:
mag hij echt van mamma daarin?
‘Ja’, knikt mamma, ‘heus, het mag.’
Daan geniet van al die modder,
heeft een prachtig mooie dag.
Hij bouwt huizen als kastelen,
gooit ze dan gewoon weer stuk;
maakt een tafel vol met zandtaart,
heeft een dag vol van geluk.
Als hij moe is van het spelen,
krijgt hij eerst een kopje thee;
gaat dan lekker even slapen,
neemt zijn knuffelbeertje mee.
Zegt: ‘Je moet niet boos zijn beertje,
Daantje houdt heel veel van jou,
maar je kon niet mee naar buiten,
naar de regen en de kou.’
Daantje knuffelt hem heel even
zegt ook: ‘Dank je wel hoor, God
voor die mooie bak met modder.’
Dan slaapt Daan als een marmot.
U bent niet geauthoriseerd om reacties te posten.