uit
geteld
lig je, wit
gesteld zit
je. klaar gezet
strek je, verstrak
je jou. tot je eerste
hou je haaks weer wat
dapper gedurfde stapjes
gepaard de lengte van je tafel
langs, je baken je rots, hand erop,
daar ga je, je dagen te wagen maken.
en plots je lot in laag geplaatst perspectief
een opsteker geven. wel wat rap op de hoogte
gestoken de kamers beraamde andere kant kortaf
betonen. op de lange lege baan vooruit geschoven.
die eindelijk vrij verre door of terechte terug tocht.
loop je niet alsnog plompverloren van je val in
‘t verval? geloof je van je last af dat je losser
‘t oversteken haalbaar neemt? opdat je
ruil uit je dak je dekens voor dit huis
jou getrouw vernomen te worden
weet. ‘t opgewekt al vast
een beetje bent. op
weg uit de ban
van het bed.

want ‘t lam
mankeren laat je
weer leren hoe goed
‘t voelt dat je lijf beproefd
spaarzamer voeding vraagt
en scherper de smaak ervaart,
tot in weldadig lichter verzadiging
toe. die meer te vinden is in ‘t minder
geringe dan je denken kon, dit geschenk,
dat als een schemer langzaam vervaagt,
maar beloftevol de morgen overdraagt.
zoals ook de venijnige pijn, je kweller,
tegenstrever als je in beweging bent
gezet geleidelijk wegtrekt. bestaan
vertraagt. geef je mee met ‘t heen
en weer wenden waarin het leven
bijeen blijft? bede verenigt zinnen,
biedt zie hier uw wil geschieden.
en de frisheid der winter dringt
binnenin door, het geurige wit
waarnaar je gist, ‘t knisperen
elke voetafdruk in, bewuster
van je geluk. de zon voor je
raam op je huid brengt je
toch wel ergens voor
de zwerver zonder
verte die je werd
aangedaan
thuis.


pak uw bed op en wandel zei hij       [luc. 5:24]
op weg met uw staf en uw stok [ps. 23:4]