één van lichaam
in een zee van vreugd
aanstormend
als de golven
buitelend
eindigend
één in de ander
spelend met al
wat de zee meebrengt
bruisend
uitvloeiend
op het strand
gehuld in paradijslijk bloot
verrukt fluisterend
wat ben je mooi



naar Hooglied 7:7, Efeziërs 5:31-32

‘. . . wat ben je mooi, wat ben je bekoorlijk, liefde en verrukking, dat ben jij.’
 
‘. . . daarom zal een man zijn vader en moeder verlaten en zich hechten aan zijn vrouw, en die twee zullen één lichaam zijn.’ Dit mysterie is groot’