In de zinderende hitte
van de stinkende fabriek
zie ik een klein meisje zitten
ze is moe en voelt zich ziek.
Het zijn televisiebeelden
uit een Aziatisch land,
waar het meisje liever speelde
dan moest werken aan een band.

't Meisje in een piepklein schuurtje
zonder water, zonder licht
slaapt daar af en toe een uurtje,
want dan roept al weer de plicht
Dan gaat zij tapijten weven,
soms tot heel diep in de nacht.
En zo heeft haar kinderleven
weer wat rupees opgebracht.

Liefde zal ze niet ontvangen,
ouders hebben haar verkocht.
En haar jonge levensgangen
kennen angst en achterdocht.
God, bent U dit kind vergeten,
is haar noodlot U ontgaan?
Zonder liefde, haast geen eten
in een uitzichtloos bestaan?

'k Heb geen antwoord op die vragen,
maar ik vraag U: 'Help 't kind
om haar levenslot te dragen
opdat zij Uw liefde vindt.
Wilt U haar vooral eerst troosten
laat zien dat U haar bemint
't Meisje uit het Verre Oosten
is tenslotte ook Uw kind'.