Als traag de dagen zijn gekomen
van onbestemde grauwigheid,
als steeds weer, meer en meer
de dageraad zich hult in nevelingen,
als zij die uit de hoge vensters zien
bespeuren de trieste gang van
ó zo menig blad,
als wind en regen zelfingenomen
samenspannen tegen een
zieltogende natuur,
dan eist een ontnuchterende
wetmatigheid weer volop zijn tol.

Toen nog een hoge lucht vervuld was
van diep gebruinde stemmen en
niet aflatend motorengeronk,
van het ruisende koren en
speels opwaaiende zomerjurken,
toen geduldig papier zo menig blik
verruimde tot aan vreemde horizon,
en het water droeg de zware last
van talloos imposante zeilen,
toen zelfs een kind begreep
dat dit niet zo kon blijven.

Laag striemt de regen nu de straat
die geplaveid is met geelbruine
stervelingen,
voor wie geen hoop meer is op
voortbestaan
zij moeten dus tot stof vergaan,
langs versteende huizen en door
houterige bomen blaast zelfverzekerd
een gure wind zijn hoogste lied:
de tijd werkt in zijn voordeel,
in de middagscheem'ring verricht
een verdwaalde gemeentearbeider
kleumend zijn ijdele plicht,
hij schudt het hoofd en zucht
het werk moet afgemaakt
totdat het zich herhaalt.

Het duister spreidt zich uit
over d'ontluisterde natuur
reeds slaperig van een lange dood,
een jagersschot van vér
schrikt haar nog even op,
in't flonkerende maanlicht heerst
zelfs op de dodenakker
een serene sfeer van
verstild verlangen,
naar continuïteit van loop der dingen
van die voorbijgaan en
opnieuw beginnen,
als aanstonds een witte deken
wordt gelegd op hen die
eens zullen ontwaken,
dan is de kringloop rond:
het leven rust voor later.

 

* Annunciatio betekent Aankondiging