De bergen blikken wakend over Kaapstad
met de Tafelberg als koning op zijn troon
Bloubergstrand ligt lieflijk aan zijn voeten
En branders slaan af en aan hun eigen toon.
 
Mijn God, denk ik, verrukt om me heen kijkend
wat hebt U dit alles schitterend gemaakt
Die bergen die al eeuwenlang hier waken
Die blauwe zee, die nooit zijn getijden staakt.
 
Ik voel me klein bij U, almachtig Schepper
Wie ben ik, dat ik op dit strand mag staan
Dat ik U mag leren kennen door Uw ogen
Leer me daar nooit aan voorbij te gaan