Als de lente aanbreekt
en het wordt grazig in de wei,
dan wordt het tijd voor de koeien
en de boer laat ze dan vrij.

Ze rennen saam naar buiten
en bokken heen en weer,
ze beseffen nú hun vrijheid
en loeien telkens weer!

Zó is het ook met mensen,
omringd door een dikke muur,
hun leven is zó eentonig,
zó bitter en zó zuur.

Ze zitten opgesloten
in de stal van hun bestaan,
geen uitzicht op iets beters,
wie is er met hen begaan?

Maar de Zon van de Gerechtigheid,
wil óók schijnen in hun hart,
verdrijft er met Zijn warmte,
alle droefheid, pijn en smart.

De muren worden afgebroken,
je mag dartelen in de wei,
als jonge, blijde kalfjes,
genezen, vrolijk en blij!
Maleachi 4:2