De aard is woest en leeg.
't Is duister op de vloed.
Gods stem, tot hiertoe, zweeg.
Waar nu nog doodsheid woedt.
 
God schept uit niets het licht.
De dag wordt nu geboren.
Waarvoor het duister zwicht.
Het kan de Heer bekoren.
 
Water wordt gescheiden
In zee en atmosfeer.
De hemel der getijden,
Wordt 't huis van onze Heer.
 
God schenkt de flora leven
Gewassen, bomen, struiken.
Om zaad en vrucht te geven,
Een bloem te laten ruiken.
 
De zon krijgt levenskracht.
God schept de maan en sterren
Verlichting in de nacht.
Ze flonkeren van verre.
 
God vormt vis en waterdier
En vogels in de lucht.
Vult de zee! Wordt talrijk hier!
Schepselen, draagt goede vrucht!
 
Brengt op aarde dierlijk leven.
De microbe en de ree.
Spinnen die hun webben weven.
De leeuw, de slang en al het vee.
 
Uit de klei van moeder aarde
Boetseert God een mensenkind.
Wonend in de schoonste gaarde,
Spoedig door een vrouw bemind.
 
Het volmaakte scheppingswerk
Is zeer goed in Zijn ogen.
Alles draagt Zijn eigen merk.
God rust uit, is opgetogen.