Oude bomen hoor ik kraken
bevend staan zij in de storm,
buigen om, terneergeslagen
en de zwakken vallen om,
niet bestand tegen de winden
afgemat, het is genoeg
ze verdwijnen in de open haard,
ook al is het nog te vroeg.

Jonge bomen zwaaien vrolijk
met hun takken fier omhoog,
laten bladeren weer vallen
buigen samen tot een boog,
zij staan open voor de winter
en trotseren graag de kou,
om in ’t voorjaar op te bloeien
zij gaan door, ze zijn getrouw.

Zoals al die oude bomen
kraak ook ik soms in de wind,
sta ik wankel tijdens stormen
zoek ik steun bij God mijn vriend,
vraag ik Hem om een vernieuwing
laat mij worden als een kind,
laat in mij iets nieuws ontspruiten
totdat ik mijn plekje vind.

In de stormen van het leven
in de herfst of winternacht,
laat ook mij het overleven
ik die ’t al van U verwacht,
zodat ik niet op zal branden
zal verdwijnen uit het zicht,
maar opdat ik fier en stevig
schijnen mag als helder licht.