Het fluitenkruid wil stil, als
een eenvoudige bruid, midden
het voltallig heilsleger boterbloemen,
de Schepper van alle dingen dankzeggen.
Dit zomerliedje telt voor tweemaal bidden.

Langs de spoorweg van herinneringen
tot het bruisend leven nu, dank U,
voor de honingraat van de nieuwe morgen.
Zal elke dageraad niet voor de zijne zorgen?

Pluk wat oogst van de berm, naakt
staan ze voor het venster te blozen.
In het zonlicht dat hen had uitgekozen,
om te schitteren in sublieme bloementaal.
Ze lijken elkaar iets bij te brengen
en raken blijkbaar niet uitgepraat.

Mijn ogen dwalen door het vensterraam.
Zie onbegrensde stoomboten op en af gaan,
in een staalblauwe lucht en zucht.
Wou dat ik eens meevaren kon, naar
de oorsprong van de kristalheldere bron.

Maar ook mijn kapitein blijft nog even
aan land, met vijf broden en twee vissen
in Zijn vermenigvuldigende Rechterhand.