Hoe mooi moet de aarde zijn geweest,
hoe schoon, hoe rein en puur,
ontworpen, gevestigd in Gods geest,
klaarheid van zuivere natuur.

Het was alles goed naar 's Heren wens,
zo Hij het al heeft bedacht,
een wondere schepping voor dier en mens,
en alles bouwend op Zijn macht.

Een aarde als een fonkelende smaragd,
in schoon gewaad van groen,
licht, te werken bij dag, voor rust de nacht.
maar wij wilden toch beter doen.

De schone schepping braken we af,
dachten beter dan God te weten,
werden verbannen uit 't Paradijs voor straf,
niet alleen dat we van die appel eten.

Toch, mochten we op aarde blijven leven,
schonk Hij voedsel in overvloed,
wilde voor ons heil Zijn Geest ons geven,
dat de aard aan 't Paradijs nog denken doet.