O, Heer, mag ik U danken voor het groen,
waar U het gras van maakte en de bomen,
waar wij in zomers lomig onder dromen,
voor 't rood en geel in parken of plantsoen,

voor 't diepblauw van de zee, die U schiep toen,
waar waters en rivieren steeds naar stromen,
waar tal van dagjesmensen zomers komen
en zonaanbidders blaken van 't seizoen.

Veelkleurig, zo heeft U de aard gemaakt,
zo schiep U ook de mens die, op bezoek,
dit schoon verzorgen mocht, doch heeft verzaakt.

Gelijk een schilder stee(n)vast staat te boek,
heeft hij er maar een janboel van gemaakt
en jammerlijk miskleurd Uw meesterdoek.