Er was een tijd dat er nog geen tijd was
‘t was ver voor de tijd waarin wij leven,
de Schrift verhaalt er over, klaar als glas
dat God daar was, Hij is hoog verheven;
Hij was en is eeuwig, in eeuwigheid,
Hij is schepper van hemel en aarde
dat was in den beginne van de tijd
voor Hem is de schepping hoog in waarde.

Hij schiep de sterren, de zon en de maan
de zeeën, de akkers en de velden,
hemelse engelen die vóór Hem staan
mensen die op aarde Zijn lof melden,
en die uit vrije wil vóór Hem kiezen
die voor de Heer en Zijn heil willen gaan
en het leven niet willen verliezen
en daardoor Eden’s Hof uit moeten gaan.

God heeft gezien dat zulks toch mis kon gaan,
door anders en verkeerd te gaan kiezen;
en hoe zou het dan met God’s schepping gaan
zou Hij die dan moeten gaan verliezen?
Toen, in de kring van de hemelingen
sprak de Zoon: Vader, zo zal het niet gaan
want uit en door U zijn alle dingen
Gij zijt de drager van aller bestaan.

Mijn God, Ik heb lust om Uw wil te doen
en Uw wet is in mijn hart geschreven;
dat geldt voor nu, voor later, en voor toen
Ik zal mijn leven als offer geven;
Ik, de Zoon, zal de verzoening brengen;
ook zal, het staat in de Schrift geschreven:
Ik U liefd’ en lof ten offer mengen,
en het paradijs aan U hergeven.

Dat is gesproken in de eeuwigheid;
dat was vóór de schepping aller dingen,
vóór het begin van onze levenstijd,
voordat wij God’s lof hier konden zingen.
Wij staan hier, wij zijn in ‘t aardse leven
dat is omsloten door de eeuwigheid;
wij zien nu, hoe God het heeft gegeven,
en wij vereren Zijn voorzienigheid.

Het was voorzien, en zo is het gegaan,
Hij, de Heer, heeft alles in Zijn handen
Hij wilde Zelf in onze plaats gaan staan
Hij volbracht God’s recht in d’aardse landen;
Hij handelt met kracht en met majesteit,
in Zijn handen zijn ook onze tijden,
Hij is Heer, over tijd en eeuwigheid:
loof Hem, Hij zal eeuwig ons verblijden.

bij Genesis 1 en 2; Psalm 40 : 7 – 11;
Prediker 3 : 14 – 15;
Openbaring 21 : 1 – 8.