De zondagspreek is al gedaan,
het koffie-uur voorbij.
We moeten weer naar huis toe gaan
en staan al in de rij.

Ons 'Praethuys' gaf gezelligheid.
Hoe vliegt de tijd daar om.
Nu wordt het Godsvolk uitgeleid,
geen, die daaraan ontkomt.

Er loopt een oude broeder  wat
gebogen in gepeins.
Dus geef ik hem een schouderklap.
Verwacht ik soms iets fijns?

Betrapt kijkt hij opeens omhoog,
mompelt iets als een groet
(geheid, dat hij er niet om loog):
‘Ik weet niet, wat ik zeggen moet!’

Ik hoor mijn eigen antwoord aan
'Zeg het dan toch maar Piet!'
Dan gaat hij plotseling kaarsrecht staan
en aarzelt langer niet.

Zijn ogen knipperen een moment,
dan kijkt hij mij fier aan:
'God zegene je!' zo klinkt zijn stem.
Zo mag ik verder gaan!

De zon breekt door, 't wordt o zo licht.
Was dit een hemelwoord?
't Krijgt klank en kleur en een gezicht:
't gebed is al verhoord!

Als jij, die dit epistel leest
het soms ook niet meer weet,
't kan zijn, dat God straks door jou spreekt,
dus: houd je hart gereed.

'God zegene je!'